- après
- après1 [aapre]〈bijwoord〉1 daarna ⇒ daarop, vervolgens, later♦voorbeelden:1 cinq ans après • vijf jaar laterl'école est tout de suite après • de school ligt daar direct achterle jour d'après • de dag eropaussitôt après • meteen daaropet puis après! • en wat dan nog?, nou en?————————après2 [aapre]〈voorzetsel; ook m.〉1 na ⇒ achter(na)♦voorbeelden:1 après coup • achterafl'un après l'autre • achtereenvolgens〈informeel〉 être furieux après qn. • woedend op iemand zijnaprès avoir fait son café • na haar kopje koffie gezet te hebbenaprès être partie, elle a dit • nadat ze vertrokken was, heeft ze gezegd〈informeel〉 être après qn. • iemand op de vingers kijkenaprès manger • na het etenaprès ce(la) • vervolgens, daarnaaprès quoi • waarnaaprès tout • alles welbeschouwd, eigenlijkd' après eux • volgens hend' après ses dires • naar zijn zeggenpeindre d' après une photo, d' après nature • van een foto, naar de natuur schilderenl'avant et l' après • wat ervoor en erna gebeurtaprès que 〈+ aantonende wijs of aanvoegende wijs〉 • nadat1. advdaarna, vervolgens, later2. prép1) na2) achter(na)3. après queconjnadat
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.